Radio

Er schreeuwde iemand op straat en ik dacht aan Annelien, de moeder van iemand die ik lang geleden uit het oog verloren ben.
Ze belde me eens op een vroege zaterdag, ik was mijn bed net uit: “of ik ’s middags even had? Of later vanochtend? Of misschien gelijk!”
Ze was oud en innemend, zo iemand voor wie je graag wat harder loopt. Dus appte ik een vriend met wie ik die ochtend afgesproken had.
“Ben iets later, moet even op een trapje” schreef ik, want daar leidden die telefoontjes van haar meestal toe: balanceren op een wankel trapje met een gloeilamp in mijn hand of met een heel licht hamertje in de richting van een grote spijker slaand.

We dronken koffie. Zij peuterde met haar wijsvinger krenten uit haar cake en schikte ze in een kringetje op haar schoteltje. Dat soort dingen deed ze altijd. Dat vertederde me.
“Vertel eens”, zei ik, toen er even een stilte viel “Kan ik nog iets voor jou doen?” 

”Nou” zei ze. “Nu je er toch bent.”
Ze aarzelde. Haar hand zweefde boven het schoteltje alsof ze niet uit de krenten kiezen kon en ze keek mij onrustig aan. “Ik denk het wel. Ik zal je zeggen. Ik werd vannacht wakker van een mannenstem. Ik dacht eerst, wat is dat voor gedoe op straat, wie loopt er nou weer te schreeuwen, het is nota bene midden in de nacht. Maar toen realiseerde ik me dat het helemaal niet van buiten kwam. Het was in huis, hierbeneden in de kamer. Ik dacht: er is een vent binnengedrongen, ik zag hem zelfs voor me, een enge grote vent. Ik dacht: wat moet ik doen? Hoe krijg ik hem eruit? Waarom heb ik mijn telefoon nou niet hier. Maar…”
Ze likte aan het topje van haar wijsvinger, viste een krentje op en stak het in haar mond.
“Maar wat?” zei ik. 
Ik maakte een ongeduldig handgebaar.
“Het was niks” zei ze. “Tuurlijk was het niks. Ik was nog half in slaap. Mijn geest was aan het dwalen. Het was gewoon die rottige radio, die sprong zomaar aan. Dat heeft hij vroeger ook weleens vaker gedaan, maar dan overdag. Het duurde even voordat ik dat begreep. Ik schrok me dood. Wil jij eens kijken hoe het zit, want het is zo’n onhandig ding. Ik snap er echt niks van, maar jij kunt dat wel.” 
 

Ik knielde bij haar stereo, een oud geval met een rood stickertje op on/off, een gele op het knopje voor de radio, een groene op dat voor CD. Die had ik er ooit zelf voor haar opgeplakt. Ik drukte op een paar knoppen, bladerde digitale menuutjes door, tikte eens hier, tikte eens daar. Op de display zweefden rode en groene blokjes voorbij. 

Zij keek over mijn schouder mee.
“Het is toch niet te ingewikkeld”, zei ze?
“Valt mee”, zei ik. “Je moet het even vinden. Je hebt blijkbaar per ongeluk de wekker gezet en de klok is in de war, misschien al wel heel lang. Daardoor springt hij ‘s nachts zomaar aan.” 

Ik zette de wekkerfunctie uit en de klok op de juiste tijd. De wolk lichtjes daalde neer. Zij keek ernaar. 
“Wat een lampjes toch”, zei ze. ”Trouwens, nu je er toch bent. Kun je…?”
Er volgenden toch nog wat klusjes: een doosje naar de kelder, een doosje naar de vliering, een gaatje in de muur. Die deed ik met plezier.

Een uurtje later namen we afscheid. 
“Was toch heel gezellig”, zei ik.
“En nuttig ook”, zei zij. “Wat fijn toch dat je even had”.

Toen legde ze haar hand op mijn onderarm, een heel lichte oude hand.
“Weet je wat zo rottig was vannacht”, zei ze zacht. “Ik wist wel dat het de radio was. Ik wilde hem al uit gaan doen. Ik stond zelfs al bovenaan de trap, maar ik was toch bang. Ik dacht telkens: als ik beneden de kamerdeur opendoe, staat daar toch die vent. Ik wist wel dat het onzin was, maar toch dacht ik het. Ik durfde niet naar beneden, maar ik ging ook niet terug in bed. Ik heb een hele tijd bovenaan de trap gestaan.” 

“Het blijft stil vannacht”, zei ik. “Echt. En anders trek je de stekker er toch uit of je zet het geluid op nul en als dat niet helpt, bel mij dan maar. Dan jaag ik die kerel voor je weg.”

“Is goed”, zei ze. “Is goed” en ze tikte twee keer zachtjes met haar hand tegen mijn wang.
Zo namen we afscheid. 

Dat is lang geleden, ze is al een hele poos overleden, maar af en toe denk ik aan haar. Dan zie ik haar voor me, prutsend aan een cakeje, krenten snoepend, scharrelend door haar huis en heel soms bovenaan de trap, in een witte nachtjapon, een hand om de leuning geklemd, een voet zwevend boven de bovenste tree. 
“Toe maar”, fluister ik dan. “Ga maar. Niks aan de hand. Het is gewoon de radio.”

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

Geef een reactie