Lullerij

Op Terschelling stond ik bij het monument voor verdronken zeelui, een vrouw van brons die vanaf een talud over het wad uitkijkt. Kennelijk was er pas een herdenking geweest, want er lag een krans aan haar voeten.  Hij was vanwege de wind met een touw aan haar enkels gebonden maar de storm had alle bloemen uit de krans geblazen. Er was alleen een soort zwemband van pitriet over, een brok oasis en een gerafeld lint.

Een moeder met haar dochter kwam aangelopen. De dochter huppelde het talud op. Haar moeder sjokte achter haar aan.
“Ik ga mosselen zoeken. Om op te eten.” zei het meisje. Ze was een jaar of negen. Ze had vrolijke ogen en een klein kuiltje in haar kin.
“Lijkt mij heerlijk” zei ik.
“San, laat die man met rust”, zei de moeder.
“Het geeft niet” zei ik. “Ik vind het wel gezellig.”
“Het geeft wel” zei de moeder. “Ze zoekt lullerij met Jan en alleman. Dat moet ik niet.”
En daarna deed zij demonstratief twee passen van mij af.

Het meisje liep aan de zeekant het talud af.  Ze holde het wad op, dat blonk in de zon.
“Niet te ver” riep haar moeder.
Het meisje riep iets terug maar haar stem verwaaide in de wind. Ze liet een glinsterend kronkelspoor achter, van voetstappen in het slik, die zich snel met  water vulden. Verderop voer een tweemaster op de motor de haven uit. Ik keek hoe het schip langzaam zijn zeilen hees en daarna draaide ik me om en keek ik achter me, naar het dorp, naar een man die als een ruiter op het dak van zijn huis zat, zijn benen aan weerszijden van de nok, en dakpannen verving.  De vrouw volgde mijn blik.

“Het lijkt allemaal zo makkelijk” zei ze. “Zoals hij daar zit.”
Ze zuchtte hevig. Het was een zucht die veel tegenslag in zich droeg en ik dacht dat haar verhaal zou volgen maar er kwam niets.

Haar dochtertje kwam terug. Er zat slik aan het schoenen en slik aan haar broek. Ze had een klit waddenoesters  in haar hand.
“Leg die maar bij het beeld” zei de moeder.
“Nee” zei het meisje. “Beelden eten niet.”
Ze duwde mij de schelpen in mijn hand. Er droop een straal water uit. Ze roken sterk naar zee en dode vis.
“Alsjeblieft”, zei ze.
“Lekker”  antwoordde ik. “Dank je wel.”

De moeder en het meisje liepen weg. Het meisje zocht haar moeders hand.
“Kom mam, we gaan hollen” zei ze en ze trok hard aan haar moeders arm.  Haar moeder verzette zich.  Haar eerste passen waren nog stijfjes, maar toen kwam ze langzaam op gang.

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

Eén reactie

Geef een reactie