Apotheek Alleskapot

Het is de ochtendspits en hij fietst straal tegen de richting in over het fietspad bij het viaduct. Zijn jas hangt open, zijn bril staat scheef op zijn oude hoofd, zijn jaspanden waaien op. Hij slingert.  Tegenliggers bellen. Iemand scheldt maar hij lacht. Hij zegt dat alle Nederlanders engelen zijn. Ze zijn allemaal zo aardig, zo goed.

“He hallo”, roept hij als hij me op de stoep ziet staan. “Goedenavond. Lekker bakje koffie.”
Ik heb hem die woorden zelf geleerd, op een dinsdagavond in de taalklas die ik een tijd lang had.
Hij rijdt het trottoir op en stopt.
Over het viaduct rijdt de trein naar Enschede, achter een bouwhek naast ons wordt het oude Vietnamees restaurant gesloopt. Op een berg puin staat een reusachtig sloopwerktuig met een brok muur in zijn bek.
Hij drukt me de hand.
“Hoe gaat het met jou?” vraag ik langzaam en heel goed gearticuleerd.
“Goed”, zegt hij.
Hij grabbelt in zijn jaszak naar zijn telefoon. Ik ken die telefoon. Er staat een foto van zijn  vader op: een man met een zwarte snor in een net pak aan een tafel met een grote volle asbak en achter hem een kast met doosjes medicijnen en rollen verband.
“Apotheek”, heeft hij voor me opgezocht. “Apotheek. Alles kapot.”
Hij zei het zacht en vriendelijk, alsof hij de telefoon opnam.
“Goedemorgen, met Apotheek Alleskapot.”
Ik geloof dat ik er even om glimlachte en met een felle strijkende beweging van zijn handen voor zijn buik maakte hij de wereld plat.
“Kapot. Helemaal kapot.”

Hij zegt dat hij zelf verpleegster is.
Ik heb wel uitgelegd dat het verpleger moet zijn.
“Verpleger, man.”
“Verpleegster, vrouw.”
Er- en ster, hij hoorde het verschil geloof ik niet.
Broeder dan.
“Broe-der”
Broeders zijn wij sindsdien.

Hij spreekt iets Arabisch in op zijn telefoon.
“Dat hij hoopt dat mijn familie en ik in vreugde en gezondheid verkeren” maakt de vertaalapp ervan.
“Het gaat goed met iedereen”, zeg ik.
“Iedereen?” vraagt hij.
“Alle mensen”, zeg ik en bij alle maak ik met mijn beide armen een wijds gebaar, alsof ik de hele wereld omvat.
Hij knikt bedachtzaam.
“Allemensen”, herhaalt hij, op de toon waarop mijn moeder sprak wanneer ze zich verbaasde of schrok. Allemensen, het is me wat.
“Allemensen?”
“Ja”, zeg ik. “Iedereen.”

Aan zijn stuur bungelt een plastic zak. Het lijkt alsof er een boek in zit.
“Ga je naar school?”
Ik tik tegen de tas.
Hij rommelt in de tas en wurmt het boek eruit.
“Nederland In Beeld” heet het.
“Mooi?”, vraag ik.
“Ja, heel mooi.”

Achter het hek laat de grijper het brok muur vallen. Het dondert op de berg puin, breekt in stukken en stof stijgt op.  Hij trekt in een flits zijn schouders op en doet even zijn ogen dicht.
“Schrik je?” vraag ik en ik denk even aan Apotheek Alleskapot.
“Niet”, zegt hij.

Dan stapt hij weer op, tegen de richting in, het drukke fietspad op.
Ik wil nog van alles roepen.
Fiets rechts.
Doe je jas dicht.
Pas op dat die tas niet tussen je spaken komt. En vooral, blijf het zo lang mogelijk denken, dat alle Nederlanders engelen zijn.

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen.