Ketting

Op het fietspad in het oude plantsoen, net bij het heuveltje waar je zo lekker naar beneden suist, stond een man over zijn omgekeerde fiets gebogen. De kettingkast hing open en hij had twee takjes in zijn hand. Hij keek mij aan met een blik, zo hulpeloos dat ik wel stoppen moest.

“Kunt u mij misschien helpen”, vroeg hij. “Mijn ketting is er afgelopen.”
Hij had een zachte stem en ernstige bruine ogen. Ik stapte van mijn fiets en hij gaf mij een takje.
“Kijk”, zei hij. “Als ik met dit stokje hier de ketting tegenhoud, dan wipt u met het andere stokje daar de ketting zo over het tandwiel heen. Hebben we ook geen vieze vingers.”
We bogen ons samen over zijn kettingkast. Ik rook een vleugje aftershave, in zijn adem een spoortje ochtendpap. Hij hield met zijn stokje de ketting tegen.  Ik probeerde de ketting op te tillen. Mijn stokje boog en boog en knakte toen.
“Dat is nou weer niet zo handig”, zei de man. “Maar weet u wat, ik zoek voor u gewoon een nieuwe. Hij stapte van het pad en ging in het hoge gras onder de eiken op zoek.

Ik keek naar de ketting. Hij zat opgekropen tussen het achtertandwiel en de kettingkast. Ik gooide mijn stokje weg en probeerde met mijn vingers de ketting los te werken.
“Toch maar met de vingers”, zei de man. Hij kwam naast me staan.
“Hmm”, zei ik. Ik prutste door en even later zaten mijn vingers onder de viezigheid.
“Zo gaat het beter hè”, zei de man. “Mooie herfstdag trouwens, vindt u niet.”
Er zoefden fietsers langs.  De ochtendzon viel door de bomen. Ik drukte hard tegen de ketting. Schilfertjes roest sneden in mijn vingertoppen.
“Trek gerust wat harder. Zo’n ketting is niet van porselein.”
Ik wrikte en de ketting schoot los. Er vloog een troep krijsende parkieten over en we keken beiden de vogels na.
“Ik zeg”, zei de man, “pluk de dag.”
Hij wees met een roze vinger op de kettingkast.
“Eerst voor, dan achter. Zo heb ik dat geleerd.”
“O ja”, zei ik. “Dat zal”.
“Ik zeg”, herhaalde de man, “pluk de dag. De kokosnoot valt vanzelf wel naar benee”.
Hij legde zijn handen op de rug en wipte op zijn tenen heen en weer, als een kelner, die vindt dat hij lang genoeg heeft gewacht.

Ik draaide aan de trapper tot de ketting pakte en vlocht  daarna de kettingkast dicht met een weerbarstig ijzerdraad die langs kleine haakjes moest en zette de fiets toen weer op zijn wielen.
“Prachtig”, zei de man.
Hij sloeg op het zadel, zodat de veren gonsden.  Ik keek naar mijn handen die smerig waren.
“Valt me mee”,  zei hij. “Het is weer mooi geklaard”. Hij fietste weg en floot en ik hurkte in het gras waarin de eerste gele blaadjes lagen en veegde mijn handen af aan het gras, dat koud en vochtig was van de dauw.

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

2 reacties

Geef een reactie