Betrapt

Voor de Karwei liep ik Benno tegen het lijf, een collega van lang geleden.
“Wat kijk jij beteuterd” zei ik.  Hij zag eruit als een kleuter die net op zijn donder heeft gehad.
“Ik heb iets doms gedaan”, antwoordde hij zacht.
Hij had een oude boodschappentas in zijn hand, die hij met een draai van zijn pols nerveus om zijn as liet tollen.
Ik keek er naar en dacht aan eerder die ochtend, toen ik met een lege plastic fles en een pak bloem bovenaan de keldertrap stond. De bloem voor op de voorraadplank, de fles om zo de diepte in te keilen. Zo doe ik dat altijd, onderhands en met een boogje en dan luister ik tevreden naar het stuiteren van de fles, in het donker onder me.
“Wat voor doms?” vroeg ik.

In gedachten was ik nog bij de doffe plof waarmee niet de fles op de keldervloer neerkwam, maar het pak bloem. En Benno is nogal saai. Alles wat je je voorstelt bij een toegewijd administrateur. Zo ken ik hem ook, van de afgekeurde declaraties, omdat er ergens een paraafje ontbreekt.

Hij maakte een hoofdbeweging naar de entree van de Karwei.
“Ik werd zojuist van diefstal beticht”, zei hij.
Hij keek naar beneden, naar mijn schoenen, suède met een witte waas erover. Toen ik het gebarsten pak van de keldervloer raapte, wolkte de bloem die nog in het pak zat door een scheur over mijn schoenen.
“Hoe dat zo, van diefstal beticht?” vroeg ik.
“Ik weet het niet”, zei hij. Ik had gewoon wat rondgekeken, liep naar buiten en werd tegen gehouden door de bedrijfsleider. ‘Of hij misschien even in mijn tas mocht kijken?’”
Hij hield zijn boodschappentas even op.
“En daarna moest ik mee naar zijn kantoortje” zei hij.
Hij schuifelde wat heen en weer. Ik dacht even aan zijn vrouw. Ik ken haar van wat feestjes. Ze is groot en dwingend en aanwezig. Als ik met haar getrouwd was, zou ik ook om niets naar de bouwmarkt gaan.

Er stonden wat mensen in de rij bij de kassa, zei hij. Een jonge vrouw bekeek me zo’n beetje van top tot teen. Net goed, zoiets zag ik in haar ogen.  Ze trok echt haar neus voor me op.
“Maar zat er iets in je tas?” vroeg ik.
“Een kruiskopschroevendraaier”, zei hij, “en een doosje spaanplaatpluggen.  Op de een of andere manier moeten die er ingevallen zijn en anders heeft iemand ze er stiekem ingegooid, voor de grap of zo.”
“Vreemd”, zei ik. “Wonderlijk.”
Ik wreef met de zool van mijn linkerschoen over de neus van de rechter. Ik stampte eens op de stenen. Er kwam een vleug bloem op de tegels.
Ik aarzelde even en vroeg toen maar wat ik vragen wilde, want ik kon niet laten hem  door de ogen van die vrouw in de rij te zien: een kleine man met een buikje, die met hangende schouders achter de bedrijfsleider aan naar het kantoortje sjokt. Betrapt. Een dief!
“Overkomt je dat vaker, dat er zomaar iets in je tas belandt?”

Hij hapte naar adem, alsof ik hem in zijn maag had gestompt.
“Vaker? Nee”, zei hij verontwaardigd. “Hoezo? Waarom denk je dat?”
Maar zijn ontkenning was te luid, te stellig en hij keek weg.
“En nu?” vroeg ik.
Hij haalde zijn schouders half op.
“Ze lieten het er maar bij. De bedrijfsleider geloofde me voor deze keer. Zo zei hij dat: “voor deze keer geloof ik u.” Maar hij wil me voorlopig niet in de winkel zien.”
“Tja”, zei ik.
“Ach”, zei hij met een zucht.
Hij keek naar mijn voeten.
“Wat heb je vieze schoenen?”
“Ja” zei ik.
Ik trok een voor een mijn voeten op en klopte met vlakke hand mijn schoenen uit en vertelde hoe het pak bloem mijn hand verliet. Het donker in. Als een handgranaat.
Hij lachte flauwtjes.
Even later namen we afscheid. Ik keek hem even na toen hij het verder liep. Een kleine man met een boodschappentas, die bij elke pas tegen zijn been sloeg en hoe ik het ook probeerde, het lukte me niet om hem als onschuldig te zien.

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

Geef een reactie