Duif

Ik vroeg een vogelaar waarom je nooit een dode vogel op je hoofd krijgt, terwijl je om de haverklap op je kop wordt gepoept.
‘Omdat een vogel vaker poept dan sterft, zei hij en hij begon ook over hoeveelheden vogels in de lucht, vierkante meters aarde, schedeloppervlak en statistiek en toen hij even zweeg, vertelde ik hoe ik ooit van Groningen naar Zutphen verhuisde. ‘Ik woonde daar in een flatje op de vierde. Onder mij woonde een oud vrouwtje. Als ik haar op de trap tegenkwam, mompelde ze iets tegen me, altijd hetzelfde, maar ik heb nooit geweten wat. Iedere zaterdag dweilde zij het trappenhuis. Soms keek ze me zo boos aan, dat ik haar alleen maar voorbij durfde te sluipen.

‘s Nachts lag ik wakker van de heimwee en staarde met mijn handen onder mijn hoofd gevouwen naar het plafond.
Op een avond, toen ik naar bed ging, zat er een duif in mijn slaapkamerraam. Hij was verpieterd en koerde zwak.
‘Kom je uitblazen’ zei ik. Ik kroop in bed. Zijn aanwezigheid beviel me en ik luisterde hoe hij zacht koerde en af en toe zijn veren schudde en ik kletste tegen hem. ‘Dat ik het wel zou weten, als ik kon vliegen en of hij morgen misschien wat muesli wenste bij het ontbijt.’
Maar mijn duif was een onrustige gast: hij koerde, hipte en ruiste met zijn veren. Ik wilde slapen.
‘Je maakt lawaai’ zei ik en ik kwam uit bed om hem te verjagen.
Ik maakt een wild gebaar met mijn handen . De duif fladderde op en ik sloot snel het raam. Ik had het nog niet dicht of hij zat buiten op de vensterbank en hij begon achter het glas te klapwieken en luid te koeren en hij sloeg met een vleugel wild tegen het raam. 
‘Het blijft dicht’ zei ik.
De duif ging door met zijn gerucht.
‘Dan ga ik’ zei ik.
Ik pakte mijn dekbed en hoofdkussen om in de woonkamer op de bank te slapen. Het was zomer. Af en toe kwam ik van de bank en keek ik uit over Zutphen, waarboven de lucht niet donkerder werd, dan een diepblauwe schemer. Uiteindelijk doezelde ik weg.

De volgende morgen zat de duif nog in het kozijn. Hij drukte zijn kop tegen het raam en keek mij wezenloos aan. Er lag een dun vlies over zijn oog.
‘Zo, zei ik, ‘was je er nog’.
En daarna ontdekte ik, waarom hij daar nog zat, want toen hij opfladderde omdat ik het raam wilde sluiten, was zijn vleugel tussen het raam bekneld geraakt. De veren staken er door.
Ik opende voorzichtig het raam om hem te bevrijden.
‘Toe’ zei ik. ‘Ga.’
Maar hij vloog niet weg. Hij fladderde niet. Hij kieperde achterover uit de vensterbank, loodrecht naar beneden.’

‘Dood door schuld’ zei de vogelaar. ‘Heb je hem begraven?’
‘Dat wilde ik’ zei ik. ‘Ik ben naar beneden gerend. Twee tredes tegelijk, een sprong aan het eind van elke trap, het dreunde door het trappenhuis, maar toen ik beneden was, lag hij niet op het gazon voor de flat en toen ik naar bovenkeek, zag ik alleen de strakblauwe lucht.’

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

Geef een reactie