Gekortwiekt

Op de Boxbergerweg kwam een glazenwasser van zijn ladder. Ik wachtte tot hij beneden was.
‘Heijssie’, zei hij.
‘Robbie-ie’, zei ik.
Ik liet die ‘ie’ lekker gieren, want we kenden elkaar van de basisschool en daar eindigde elke naam op ‘ie’.
‘Alles goed?’
‘O ja’, zei ik. ‘En met jou? Wat doe jij zoal?’
Hij kneep krachtig zijn spons uit. Het water spoot de emmer in en de bellen in het sop zwollen op.
‘Kinderen?’
‘Een zoon’ zei hij.
‘Lang haar?’ vroeg ik, want als kind had hij lang haar, dat tot ver over zijn schouders golfde en waar bijna ieder jaloers op was.
Hij schudde van nee.
‘Waar woon je’ vroeg ik
‘Vlak voor Zutphen’ zei hij. Hij beschreef zijn huis. Groot, wit, in een bocht in de weg.

Ik dacht aan een ochtend in de zesde, waarop we huisjes moesten plakken met karton en Velpon-lijm. Ik kreeg mijn vingers maar niet door de ogen van de schaar. Hij knipte scheef.
‘Fout’, zei ik.
Hij haalde zijn schouders op en hij begon te plakken.
‘Te veel lijm’, zei ik.
Hij trok een gezicht. Hij veegde met zijn wijsvinger de lijm van het karton en daarna knaagde hij met zijn voortanden de lijm van zijn vinger.
‘Lekker’, zei hij.
‘Viezerik’, zei ik.
Hij pulkte lijm rond het tuitje van de tube weg en stak die in zijn mond.
‘Kijk’, zei hij.
Hij kauwde luidruchtig. Zijn gesmak klonk door de klas en vermengde zich met het geluid van scharen  die hapten in het karton. Toen blies hij een bel van spuug en lijm.
‘Goorling’, zei ik.
Hij blies door. Die bel zwol, tot een grote ballon. De hele klas weerspiegelde er in, het trillende licht van de tl-balken, de blonde kinderhoofdjes die zich over het knipwerk bogen, de glimmende benen van de scharen, de grote zwarte telefoon in een hoek van het lokaal.
Achter de bel maakte hij zijn ogen groot en hij trok zijn wenkbrauwen op.
Ik prikte met de punt van mijn schaar  in de bel, zodat hij knapte.
‘Je bent jaloers’, zei Robbie. Een baard van spuug en lijm bungelde rond zijn mond.
‘Nietes’ zei ik en ik graaide de lijm voor hem weg, balde mijn vuist om  de tube, hield hem boven zijn hoofd en spoot hem in één woest sputterende kneep leeg in zijn lange haar.
Een ogenblik later stond meneer naast ons. Zieden, briesen, spugen, wit heet gloeien.  Soms greep hij naar zijn hart. Boos en bijna dood. Hij had er een reputatie in. Wij beefden er voor.
Hij wees naar de deur.
‘Allebei’, zei hij.

We zaten een poos zwijgend naast elkaar op de tegelvloer in de gang. In Robbies haar glinsterde de lijm. Hij had zijn huisje in zijn handen.
‘Eigen schuld’, zei ik zwakjes
Hij versnipperde zijn huis met korte mechanische bewegingen. Toen stond hij op en liep hij de school uit.
Ik keek naar de snippers, die daar op de tegels lagen, en die me deden denken aan glasscherven op een kruispunt, vlak na een ongeluk. Ik werd naar binnengeroepen. Niemand vroeg waar Robbie was. Na de middagpauze kwam hij terug. Gekortwiekt en met rode ogen.

‘En jij’, vroeg Robbie.  Hij dompelde zijn spons in de emmer. ‘Waar woon jij?’
‘Vlakbij de school’, zei ik.
Hij tilde zijn ladder op en verzette hem achteloos een meter of vier. Hij zette een voet op de onderste sport.
‘Weet je dat ik nog weleens aan die Velpon denk’, zei ik.
Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en dacht even na.
‘Ik niet’ zei hij en toen klom hij weer naar boven.

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

Eén reactie

Geef een reactie