In honderd woorden

Verlaten school: Ik ging op school een nieuwe laptop halen. Het gebouw was doodstil, ik zag alleen de portier. Als ik een telefoonnummer draaide, zou iemand mij halen, maar er waren vijf wachtenden voor me. Dat bandje ratelde door, telkens dezelfde boodschap. Ik stopte mijn telefoon in mijn kontzak, de speaker aan, en ging naar mijn verlaten academie, snoepte daar chocolaatjes van een schaaltje, zocht in een kast naar kantoormaterialen: notitieblokken, potloden, pennen, veegde ze zo mijn rugzak in. Ik voelde me een rover in een film. Al die tijd klonk uit mijn kontzak dat er nog vijf wachtenden voor me waren.

Geklopte melk: Ik kwam een paar keer bij Mariëlle over de vloer. In haar huis een zeldzaam serene sfeer. Er stond een groot portret tegen de muur. Ik durfde niet te vragen of het een zelfportret was. Mijn ogen schoten heen en weer, van haar naar het portret maar het antwoord vond ik niet. We praatten, lang en kalm. Zij zette koffie, schonk in, klopte melk met een elektrisch kloppertje, heel geduldig en liet de geklopte melk traag in de kopjes zakken. Een baard van melk, een bijna stilstaande waterval. Ik hield mijn adem in, bang dat één uitademing alles zou verstoren.

Nieuwe koptelefoons: Ik kocht peperdure koptelefoons en verbaasde me over mijn kinderlijk enthousiasme. Ik keek opgewonden uit naar de pakketdienst, die een dag extra nodig had vanwege de sneeuw. Toen de koptelefoon er was, maakte ik de doos met beverige handen open. Ik probeerde alle functionaliteiten, beproefde geluid en anti-geluid, luisterde concerten, podcasts, radiodocumentaires en kwam uiteindelijk tot de ontdekking dat de koptelefoon het beste bevalt zonder geluid. De zachte kussens op mijn oren, de lichte druk op mijn hoofd, het omgevingsgeluid gedempt. In mijn oren de piep, zo nadrukkelijk dat de keus duidelijk is: huilen of accepteren. Dan accepteer je vanzelf.

Een wens: Mirko kijkt beteuterd naar de kale takken in het vaasje en de blaadjes op het tafelblad.
“Niks aan de hand” zegt ze. “Kijk maar.”
Ze neemt een rozenblaadje, houdt het bij de twijg en laat los. Het blijft hangen.
Alsof het er nooit af is geweest, denkt hij. Hij kijkt verlegen naar het tafelblad. Zij zet alle blaadjes terug, tot ze bij de laatste is.
“Die mag jij” zegt ze.
Hij neemt voorzichtig het laatste blaadje op, brengt het naar de rozentak. Dan heft zij haar vinger.
“Wacht” zegt ze. “Voor je verder gaat. Ik heb een wens. Eéntje maar”

Laatste ijsdag: Ik schaatste op de Douwelerkolk. Natuurijs, eindelijk, na al die jaren. Eerst dobberde school nog door mijn hoofd, de verwikkelingen, de intriges, de klein machtstsrijdjes, maar het was een stralende winterdag, het ijs was prachtig, zwart, bekrast door al die ijzers, maar nergens losgereden, geen barst, de zon weerspiegelde er in. Er stond een kalme wind. Toen gonsde het ijs, een kalme sonore zweepslag, het mooiste geluid op zo’n winterdag, en ik dacht onmiddellijk aan andere schaatstochten van lang geleden, steeds langer geleden, steeds begonnen met de eerste angstige en onzekere slagen, altijd eindigend met een overweldigend en opgetogen gevoel.

Alweer wormen: ‘Ze heeft alweer wormen’. Dat zei een mevrouw op het winkelcentrum tegen een vriendin. Fiets aan de hand, dochtertje in het voorzitje, de wangen rood van de kou, snotsliertje uit haar neus.
‘Uien dat helpt’, zei de vriendin.
‘Ik heb tabletjes, anders huilt en krabt ze de hele nacht door.’
De vriendin negeerde het. Ze gaf een recept, voor uienextract, ried ook wortelen aan, rauw of als sap, kruidnageltje erin.
‘Zoveel natuurlijker’, zei de vriendin.
De moeder knipperde met haar ogen. Het kind zat onaangedaan in haar zitje, trappelde met haar benen, de ogen waterig, het snot stroomde maar door.

Stervend konijn: Ze dachten dat het konijn doodging en zij nam het op schoot. Daar lag het, moeizaam ademend, ogen gesloten. Het lijfje drukte op haar benen, zwaar en warm voor zo’n klein konijn. Ze kroelden het om beurten voorzichtig tussen de oren, zij legde een hand op de flank. Samen probeerden ze te bedenken hoe oud het was (12 of was het 13?), haalden herinneringen op aan alle dartele jaren en slikten alvast iets weg, nu ze wisten dat het dadelijk was. En het konijn? Het sloeg de ogen op, rekte zich, sprong van schoot en holde monter de tuin in.

Piekende haren: ‘Wat doet het me je, de hele dag kijken naar jezelf?’ vroeg Astrid zondag. Soms kijk ik naar m’n kop op de laptop, Ik zie m’n lippen bewegen, razendsnel.
‘Langzamer svp’ chatte een student laatst.
Of het venster is in tweeën. De helft voor een collega, de ander mijn. Ik hoor mezelf praten. Bevlogen, zoekend, enthousiast, boos, onzeker. Zelden een idee of en hoe ik begrepen word. Ik kneed m’n haar. Het is een onmogelijk kapsel nu. Mijn haar piekt alle kanten uit. Soms kan het me niet wild genoeg zijn. Dan breekt nog iets van de onrust uit mij.

Uitzichtpunt steenfabriek: Het was hoogwater en ik wandelde door de uiterwaarden bij Keizersranden. Een smal pad, besneeuwd, meidoornhagen, aan weerszijden water. Alleen de boerderij en de oude steenfabriek stonden droog.
Dat fabriekje was al dicht toen ik op de basisschool zat. Klasgenoten speelden daar, spookten in de ovenruïnes.
“Ga je mee?”
Wij mochten niet.
“Het staat op instorten” zei mijn moeder.
Je voelde de bakstenen neerdalen op je hoofd.
Nu is er een kunstwerk met uitzichtpunt.
Daar klom ik op. Ik keek uit over water en besneeuwd land aan de overkant. Het gemaal draaide. Ik zag de rookpluim, door de sneeuwvlokken heen.

Dubbel perspectief: Hennie kwam foto’s maken, want ze doet iets met corona-kapsels. Ik moest in de spiegel kijken en stond half in het toilet, voor de spiegel met de houten lijst.
“Ik kijk al een jaar naar mezelf” zei ik. “Via Teams. Op m’n laptop.”
“En” vroeg ze, “wat doet dat met je?”
Ze schaterde.
Mijn spiegelbeeld trok z’n wenkbrauwen op.
Zij hurkte, wilde zelf onzichtbaar blijven.
Ik zag haar buiten spiegelbeeld, vogel- en kikkerperspectief.
“Nou? Zeg!”
Ik keek mezelf aan.
“Geen idee” zei ik.
Stupide vraag, dacht ik.
Maar vandaag knikte ik naar mezelf op m’n laptopscherm, zei: “Nou? Zeg? Kom!”