In honderd woorden

Buren zien: We kwamen een oude buurvrouw tegen in het bos.
“Hanny toch”, zei ik. Ik herkende haar gelijk.
“Ja, ik weet het”, zei ze. “Jullie. Uit de eh…”.
Ze draaide met haar hand rondjes in de lucht. Ik liet haar draaien. Het amuseerde me.
“Bouwerstraat”, zei Eveline.
“Precies.”
Ze informeerde naar andere buren.
“Die lange met die kleine vrouw?”
Weer die hand.
“En die dikke kale.”
Draai draai.
“En dan, hoe heet hij nou…”
“Theo”, zei ik op goed geluk.
Ze lachte. Spreidde haar armen.
‘Jaaa die. ’
Ze ratelde. Bleef maar ratelen. Noem Theo dacht ik en haar straat is terug.

Overbodig excuus: Ik begon in een boek, onbekende Engelse schrijfster.
‘Ken je haar?’ appte ik Henry.
Ik was op pagina tweeëndertig.
‘Nee. Is het iets?’
‘Aanrader!!!’ appte ik.
‘Besteld’ antwoordde hij.
Een dikke duim terug.
Op bladzijde vijftig stortte het boek in. Op bladzijde zestig legde ik het weg.

Dat overkomt me vaker: uit voorbarig enthousiasme een ander tot lezen of kijken brengen.
Ik dacht aan een avond van schaamte toen ik PR voor de schouwburg deed. Een zaal vol bij een snertvoorstelling van Paul Haenen, allemaal door die direct-mail van mij. Ik wilde opspringen, brullen: excuus, excuus. Onnodig. Iedereen amuseerde zich.

Zelfde leverancier: Ik kwam weer eens bij de groenteboer voor sla, champignons, komkommer. Hij hobbelde, te zwaar, rood hoofd, achter zijn toonbank. Een leven lang van sjalotten naar mandarijnen en terug. Mooie groente, prachtig uitgestald.
Hij woog af.
Ik kocht bij, appels, mandarijnen.
Hij glimlachte moeizaam.
“Wij hebben nu een abonnement op de boerderij” zei ik. “Vandaar dat ik minder kom.”
Hij draaide met zijn ogen.
“Komt van dezelfde leverancier als dit” zei hij.
Onzin
Hij keek me aan. Daar ziedde woede, frustratie.
Ik zei: “Aha”.
Hij deed even zijn ogen dicht, slikte hevig, sloeg de tomaten aan, vroeg: “Anders nog iets?”

Naar boven: De zee is zwart, de boot is klein, de wind blaast. De dijk verdwijnt uit zicht. De vrouw roeit.
“Wat?” zegt Dijkgraaf Reinders.
“Zul je wel zien.”
“Maar thuis. Thuis zullen ze”
“Voor thuis zorgen wij.”
De boot danst op het wad. Houtwerk kraakt. De ogen van de dijkgraaf tranen. Hij droogt ze met zijn mouw en kijkt naar de twee witte vrouwenhanden die de roeispanen omklemmen.

In de verte doemen contouren van een schip op, onverlicht geankerd.
“Wat krijgen we nou”, mompelt de dijkgraaf.
Dan meren ze af naast het schip. Een touwladder valt.
“Naar boven”, gebiedt de vrouw.

Nevel staren: Ik wandelde rond achten voor de avondklok uit over de IJsselbrug. Een grijze avond, uit de IJssel rezen mistflarden. De schijnwerpers die op de Lebuïnus schijnen, kwamen nauwelijks door de nevel. Op de brug een echtpaartje, wijzend op een rookpluim, kolkend in die mist.
“Is dat brand?” zei hij.
Welnee, denk ik gelijk, gewoon het ketelhuis.
“Komt door de mist” zei zijn vrouw.
“Wat denkt u?” vroeg de man.
Nog iemand stopte.
We keken gevieren naar alle tinten nevel in het licht van straatlantaarns, schijnwerpers, boeien op de rivier. In die nevel rook, zwart, verontrustend. Maar toch: gewoon het ketelhuis.

Zo gaaffffff
Ik liep op de Leeuwenbrug Auke tegen het lijf. Hij enthousiast.
“Heijs!, hoe gaat ie?”
“Ja, goed” zeg ik. “Heel goed”.
“En de kids?”
Ik vertel.
“Gaaaaaffffff. Zo gaaffffff. Die kleinen worden groot.”
“En met jou?”
“Druk”.
Hij spreidt zijn armen, alsof hij de wereld omvat. Dure kleren, glinsterende ogen.
“Ja de zaak gaat goed. Als de brandweer.”
De brandweer, denk ik.
Hij brult: “Nou Heijs.”
Ik krijg een dreun op m’n schouder.
“Oeps. Mag niet.”
Dan lopen we door.
Eikel denk ik. Eikel. Dat is vast ook wat hij denkt. Eikel, sukkel, zoiets. Waarom zeggen we het toch niet?

Evengoed bedankt

Zeg, wil u een foto van ons nemen.
Tuurlijk.
Het kleine knopje.
Oké
Wacht. Ik zet het geluid harder.
Wat?
Het geluid. Dat het klikt. Dan hoor je dat hij fotografeert.
Ach
Ze zet het geluid harder en dan poseren ze, twee vriendinnen, wang aan wang. Hun hondje aan hun voeten.

Voila.
Nee toch? Hij klikte niet.
Kijk zelf.
O ja. Maar onze voeten staan er niet op. En Bella ook niet.
Nog een keer.
Oke.
Klik Klik Klik
Gut nou klikt hij wel
En het hondje staat erop. Kijk.
Alleen zijn kontje niet. Maar evengoed bedankt. Kom Bella, gauw.

Amputeer jaloers: Keeshond en Amputeer staan met een oor tegen de muur.
‘Die oude kers heeft bezoek’. Zegt Amputeer.
Keeshond geeuwt. Diep uit zijn keel komt een hoge piep.
‘Het is een man’ zegt Amputeer.
Hij drukt zijn oor harder tegen de muur.
Aan de andere kant bromt de mannenstem. Geschater volgt
Keeshond kijkt hem aan.
‘Als hij straks gaat….’ zegt Amputeer.
Hij wijst op de hond en daarna naar zichzelf: ‘jij en ik.’
Hij wil net zijn vuisten ballen. Dan klinkt een brul, aan de andere kant van de muur maar recht in zijn oor.
“Zitten. Allebei.”
Daar zitten ze al.

We bellen: Ik zag zwerver Bertus in de Keizerstraat, vlak voor de avondklok. Op zijn rug een piepschuim matras, het voeteneind sleepte over straat. Hij liet een spoor geveegde klinkers achter.
Ik zie hem geregeld; blik bier in zijn hand, blik in zijn jaszak. Merkwaardige tred heeft hij: voorovergebogen, kin op de borst, benen hoog opheffend, zwaaiend met zijn armen. Af en toe brult hij iets:
“Allemaal hun schuld.”
“Godverdomme socialisme“
Lang dacht ik dat hij alleen wartaal sprak. Toen zag ik hoe hij voor het stadhuis, onder de vingerafdrukken, afscheid van een ambtenaar nam.
“We bellen”, zei zij.
“Afgesproken” antwoordde hij.

Stem kwijt: Het plezier dat je als kind had wanneer je hees was. Het was als de rook van denkbeeldige sigaretten, uitgeblazen op winterse ochtenden. Eventjes groot.
Je stem die achterin je keel stokt, het ene moment gebarsten, onverwacht overslaand, dan verdwijnend.
‘Niet praten’, zei je moeder.
Niets liever dan praten, alsof je het stemverlies straalvergeten bent, iets zo belangrijk dat het gezegd moet. Stilte als jij je vinger opstak: laat ons luisteren naar deze hese man.
De teleurstelling de volgende dag, als je stem niet langer hapert. Eventjes simuleer je nog. Altijd is er iemand die roept: ‘stel je niet aan.’