In honderd woorden

141 / Geen idee: Zekere student ken ik al jaren en hij blijft een raadsel. Hij oogt als Harpo Marx, draagt te grote pakken, zij het niet voor de grap. Als hij spreekt, is het alsof hij ons vanuit een andere wereld bericht. Hij komt vaak te laat en kijkt dan zo verbouwereerd, dat je hem maar vergeeft. On-line woont hij lessen bij vanuit bed. Hij zegt geen stoel te hebben. Dat geloof je gelijk.
Antwoorden op vragen zijn doorgaans misplaatst, maar blijven gonzen. Je gunt hem louter voldoendes. Cadeau doen kan niet. Maar hoe hem te bewegen ze zelf te halen? Geen idee.

140 / Verborgen wereld: Ik moest verf oppikken bij de speciaalzaak waar ik al jaren kom. Er was een aparte ingang voor afhalen. Ik moest door een smalle steeg, die ik nooit eerder had gezien, al loop ik geregeld door die winkelstraat. Ik kwam op een kleine binnenplaats, bij een deur waarop ‘Afhalen: Bellen / Lang wachten’ stond. Ik wachtte geduldig bekeek de wirwar van verzakte uitbouwen, afdakjes, trappen, bladderend houtwerk. Vochtplekken. Scheuren. Alles even smoezelig, eigenlijk niet voor mijn ogen bestemd. Toen de deur geopend werd, was ik stomverbaasd: één stap over een drempel en ik was terug in de gewone gelikte wereld.

139 / Blussende fietsenmaker: De fietsenmaker was een lange man in een vieze overall. Als je zijn donkere werkplaats binnenkwam, keek hij je boos aan.
Hij schold je uit:
“Weer een rem kapotgetrapt! Weer een band gesloopt. Rotzak. Vuile fietsenmoordenaar”.
Zelf reed hij op een Solex.
En hij zat bij de vrijwillige brandweer. Als er echt groot alarm was, rukte ook hij uit. In zijn asbestjas, met zijn brandweerhelm op zijn Solex achter de spuitwagen aan. Hard kan hij nooit zijn gegaan. En toch herinner ik me hem zo: racend, met klapperende jaspanden, klapperende flappen aan zijn helm, een opgetogen blik, een belangrijk mens.

138 / Kleine oorlog: De huisschilder komt, een kalme man, uit Luhansk. Bij de lunch scheurt hij een plak kaas in stukken.
“Dit” zegt hij “is Oekraïne. Dit Rusland en dit de Donbas-regio.” Hij legt uit wie wie verslindt. Dan volgt hoe het zou moeten zijn. De landen verwisselen op het tafelblad van plek. Hij prikt met zijn vinger in de kaas op plekken waar bommen vielen.
“Hier” zegt hij, “hier en hier.” Hij noemt namen van plaatsen, straten, mensen, zijn nagel slaat kraters in de kaas. Dan valt hij stil. De landverschuivingen hebben vetsporen op het tafelblad achtergelaten. Hij staart er maar naar.

137 / Onbekende deelnemer: Ik kreeg per abuis een on-line-afspraak in mijn agenda en logde stiekem even in. Een vergadering van twaalf onbekenden. Ik keek zwijgend toe hoe ze overlegden en voelde me een klassieke luistervink.
Het ging over onbeduidendheden (het huren van een bowlingbaan, lesevaluatie , brainstormen over een cadeau voor Fenna) en realiseerde me dat alle vergaderingen overal hetzelfde zijn met zwijgers, drijvers en drammers, elk met eigen mimiek.
Toen zei een vrouw: “Zeg, Heijs, wie is dat eigenlijk, ik zie hem bij aanwezigen staan.”
Ik drukte snel en laf op verlaten. Weg was ik, spook, mysterie-guest, de eeuwig aanwezige onbekende.

136 / In Zutphen: Vanaf een karretje verkocht ik koffie langs de trein in Deventer. “Eerst het geld, dan het wisselgeld, dan de koffie, zo schiet je er nooit iets bij in”, zei mijn baas.
Eenmaal was er al gefloten toen een man vanuit het halletje koffie vroeg.
“Te laat”, zei ik.
“Kan best”, zei hij.
Geld, wisselgeld, ik tapte koffie af.
De deur schoof al dicht. Ik reikte nog vlug de koffie aan. Zo vertrok de trein: een hand met koffiebekertje buiten de deur. Achter me stond de perronchef te lachen.
“In Zutphen komt alles goed” zei hij.
Het klonk als een oude wijsheid.

135 / Trein gemist: Vlak voor ik wegging, klom ik naar de vijfde om over de stad te kijken. Er kwam iemand naast me staan, een vrouw, buiten adem van de trap.
Ze wees op een trein, die onder ons traag over het emplacement reed.
“Wilde ik halen.”
“Mislukt”.
Ik wees in de richting van mijn huis.
“Daar woon ik, voorbij de moskee”
“Geen gemopper als je later bent?”
“Zelden.”
Zij keek in de richting van de trein, alsof ze hem achterna wilde rennen, groette en liep weg. Ik luisterde naar haar voetstappen, steeds sneller, tot ik de deur van het trappenhuis hoorde dichtslaan

134 / Boodschap doorgeven: In Frankrijk, bij de bakker in een dorpje waar we een paar keer kampeerden. De telefoon ging.
“Mijn man” zei de bakkersvrouw. “Excuus.”
Ze was een jaar of dertig, mooi, verlegen, grote zwarte ogen.
Hij gaf bestellingen op. Zij herhaalde: “farine, campagne, tartelette.”
En namen: Le Grand, Pinon, Robique.
Alles leek te rijmen.
Aan de andere kant zei de mannenstem nog iets. Toen was het stil. Zij sloot even haar ogen en zei zacht en warm als in een Franse film: “Je t’ embrasse”.
Er waren vijf, zes klanten in de winkel. We leken er allemaal warm en verlegen van.

133 / Een heertje: Er dook eens een mannetje op in de klas: keurig pak, nette schoenen en een koffertje. Hij oogde wat groot, zijn leeftijdgenoten wat klein, reus op een skelter, een gans tussen de eenden. Ik herinner me hoe hij sprak: geaffecteerd, veel moeilijke woorden. Ik herinner me zijn gebaren: hoe zijn mollige handen om elkaar heen draaiden. Hoe hij met handgebaren klemtonen accentueerde. Hoe verwonderd zijn klasgenoten naar hem keken en hoe ik hem aan het eind van de dag eens over het pad langs het spoor zag lopen, licht voorovergebogen, vermoeid, zijn koffer sloeg bij elke stap tegen zijn been.

131 / Juffrouw Bos: Om de hoek woonde juffrouw Bos, een hoer op leeftijd, bijna altijd aangeschoten, om haar heen de geur van zoete sherry en doordringend parfum, haar gezicht gezwollen, soms kapot van dronken valpartijen. Ik was bang voor haar, haar krassende stem, haar geur, de manier waarop ze keek, haar mond een klein stukje open. Eén blik was genoeg voor boze dromen. Eenmaal opende ze de deur, juist toen ik passeerde.
“Belde jij hier aan, jochie?”
“Nee mevrouw.”
“O. Dacht ik.”
Deur dicht. Ik holde naar huis, zo snel als ik kon en wist het zeker: ik was aan groot gevaar ontsnapt.