Hup

Ik was vrij en dwaalde wat over de Veluwe en net toen ik even stilstond om te kijken waar ik was, hoorde ik vlak achter mij een plof.
Hé, een hert, dacht ik opgetogen maar toen ik omkeek, zag ik een jonge vrouw.
Ze had lang blond haar, dat nog wat opzweefde en daarna langzaam over haar oren daalde en op haar schouders viel.
“Nee, nee, geen hert”, zei ze, “ik ben het maar.”
Rond haar voeten hing een wolkje zand.
“Ehm, goedemorgen”, zei ik. “Waar kom jij zo ineens vandaan”.
“Van daar”, zei ze en ze wees naar boven.
Ik keek omhoog, waar tussen twee boomkronen door de lucht zichtbaar was, grijs en onbestemd.
“Van daar?” herhaalde ik traag.
“Ja, van daar”, zei ze. “En nu ben ik hier. Niet zo moeilijk kijken. Het is gewoon een kwestie springen, ver en hoog. Kijk zo.”
Ze zakte even door haar knieën, maakte een sprong en kwam weer voor mij neer in het rulle zand.
“Hoe deed je dat?” vroeg ik, want het was een reusachtige sprong, zo uit stand.
Ze legde een heel lichte hand op mijn schouder.
“Geen idee” zei, “het kwam vanzelf. Het begon op een woensdag, met een heel klein hikje ergens diep onderin mijn lijf, op donderdag zat het in mijn schouders, ze wilden alsmaar omhoog, een soort tic, kijk zo.”

Ze trok met een ruk haar schouders op. Die tic werd een sprongetje, een lekker verend sprongetje, en dat sprongetje werd een sprong. Dat was op een dinsdagmorgen, ik stond in een lange rij voor het station op de bus te wachten, toen een oude man voor me mopperde: ‘nou, laat ze eens opschieten. Hup’. En ik dacht: hup, hup?  Waarom eigenlijk niet en weg was ik, in één sprong van de bushalte naar paal 8 bij Midsland aan Zee. Dat is nu een paar jaar geleden en ik ben er niet meer met springen gestopt. Het is onvoorstelbaar hoe ver en hoe hoog je komt, hoe zalig het is om de lucht langs je lijf te voelen stromen, zo lekker als de wind de tranen uit je ogen over je wangen blaast en dan die zachte tinteling op je vel, wanneer je  door een wolk met verse hagelsteentjes gaat. Die zijn daarboven nog jong en zacht.”
Ze kneep even haar ogen dicht.
“En waar je al niet komt. Nu sta ik naast jou, op een pad door een bos.”
Ze tikte een paar keer met de neus van haar schoen op het pad.
“En straks…”
Zij noemde plaatsen die ik niet kende en ik luisterde ook maar half, want ik dacht aan waar ik zou willen landen, het strand, het heuvellandschap waar ik ben opgegroeid, het piepkleine kampeerterreintje in het bos, waar ik als kind mijn vakanties doorbracht.

“Nou”, zei ze. “Dan ga ik maar weer. “
Ze legde haar hand weer mijn schouder. “Leuk je gezien te hebben. Wie weet tot ziens.”  Ze veerde lichtjes door haar knieën, kneep haar ogen dicht en weg was ze. Het enige wat ze achterliet, was zacht geruis van het jonge blad, hoog in de toppen van de bomen en het opborrelen van een heel klein hikje, ergens diep onderin mijn lijf.

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen.