Porsche

Er was ergens een bruiloft. Het feest begon bij een overbuur verderop in de straat. Daar kwamen vier dames uit het huis: hoge hakken, nylon kousen met glitters, corsages met de bloem naar beneden. Klaar om te genieten. Ze liepen kalm naar de hoek van de straat. Toen kwamen de mannen. Drie bonkige mannen in kreukloze pakken en witte overhemden. Ze hadden dikke buiken, rood geboende koppen en glinsterende ogen. De vierde was tenger. Ze liepen keurig op een rijtje en stopten precies tegenover mijn huis. Daar stond de Porsche.

Het was een heel oude Porsche. Staalblauw, met een open dak, blinkend chroom en op de voorklep lag een enorm bloemstuk met bladgroen en witte rozen. De tengere man stapte in, hij stak resoluut de sleutel in het contact en startte. Er ging een trilling door de auto. De man liet de motor loeien. Het bloemstuk trilde en uit de knalpijp kwamen blauwe wolkjes. De tengere man glunderde, stak zijn duim op als een piloot die aan een gewaagde vlucht begint en reed weg. De drie anderen keken hem na. Ze draaiden gelijktijdig hun hoofd en daarna liepen ze in de pas in hun pakken en met hun geboende koppen naar de hoek van de straat waar de vrouwen stonden te wachten.

’s Nachts kwamen ze terug. Het was half twee. Ik zat nog wat uit het raam te staren voor het slapen gaan. Eerst parkeerden er twee gewone auto’s. Daar stapten de drie mannen en vier vrouwen uit. De vrouwen liepen naar het huis aan de overkant en gingen naar binnen. Ze oogden bedrukt. Hangende schouders, beduusde blikken. De mannen stelden zich op langs de stoeprand, de vlezige handen voor de buik gevouwen. Ze wachtten zwijgend, als doodgravers. En ik wachtte mee.

Toen kwam de Porsche. Hij reed langzaam de straat in, hobbelend. De voorlamp was gebroken. Het spatbord en het portier waren gekreukt en verwrongen. Maar het bloemstuk lag nog op de motorkap. De tengere man stapte uit met een tas in zijn hand. Hij sloot het portier. Er viel een stuk glas uit de buitenspiegel op de klinkers. Uit de tas kwam een soort dekzeil en met zijn vieren trokken de mannen zwijgend het dekzeil over de auto. Daarna gingen ook zij naar binnen. Ik keek naar de auto onder het zeil en naar de bobbel op de plek waar het bloemstuk zat.

De volgende ochtend werd ik wakker van de zon in mijn kamer. Ik ontbeet. dronk koffie en poetste mijn tanden. En toen dacht ik weer aan de Porsche onder het zeil. Ik liep naar het raam, maar de straat was leeg. Geen mannen in pakken. Geen Porsche. Geen dekzeil. Alleen maar de bruinrode klinkers waartussen sprietjes gras opschoten, een propje papier, een verdwaalde kassabon, een stuk stoepkrijt van een kind uit de straat. En dat stukje glas uit de buitenspiegel. De zon weerkaatste er in.

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

Geef een reactie