Stilstaan

Ik Skypte met een collega over een lesboek dat wij samen schrijven. Daar werken we al vele jaren aan.  Soms belt de uitgever om te vragen of er een beetje schot in zit.
“Het moet er allemaal erg tussendoor”, zeg ik dan maar.
Dan zucht hij.
Hij heeft ons zelf bij elkaar gebracht. We kwamen gelijktijdig met hetzelfde idee bij hem aan. Een en een is twee, dacht hij blijkbaar.

Nu bespraken wij een bepaald model, dat zij ontworpen heeft. Dat ging wat stroef. Het model is te complex, dacht ik, al die pijlen, strepen, stippen. Het lijkt de route op de vloer bij de bakker wel, daar snap ik ook niets van. Zo wilde ik het niet formuleren, want als ik Skype heb ik zo vaak het gevoel dat ik iets verkeerds heb gezegd.  Het dochtertje van mijn collega klom op haar schoot en speelde iets op een plastic mondharmonica, schel, hard en vals.
“Wie ben jij eigenlijk?” vroeg ze toen ze uit was gespeeld.

“Minder pijlen”, zei ik, “vooral bovenin dat donkere vak.” Ik probeerde uit te leggen wat ik bedoelde, maar ik had heel veel woorden nodig.
Zij knikte en keek nadenkend in de camera.
“Als jij nu hier in Venlo was”, zei ze, “zou je opstaan en onrustig door mijn kamer lopen.”
Klopt dacht ik.
En jij zou fronsen, wilde ik zeggen, maar ze was me voor.
“En ergens met je vingers aan gaan zitten. Hoe noem je dat ook maar weer.”
“Tiepelen”, zei ik.
Ze heeft een kamer vol frutseldingen, waaraan je wel prutsen moet. Muziekdoosjes, aardewerken olifantjes, piepkleine glazen zandlopers. Daarvan heb ik er per ongeluk een keer een stukgeknepen. Het zand gleed door mijn vingers, het fijne glas sneed in mijn vel.

Toen zei ze: “Als we nu allebei in de auto stappen, dan ontmoeten we elkaar halverwege. Ik weet wel een plek.”
Ze appte een locatie.
“Lukt jou dat?”
Eigenlijk niet, dacht ik, maar ik had zo’n zin om echt te overleggen, met iemand die je ziet en ruikt en voelt. Dus zei ik een Skype-afspraak af, verzette ik twee andere en reed ik over stille snelwegen naar een bijna verlaten speelweide met een glijbaan, een picknickbank en een gesloten koffiehuisje. Daar zat zij al. Rechtop, statig. Naast haar zat haar dochter. Op tafel lag een print van het model, verzwaard met wat kiezelstenen want het waaide nogal hard.

We kletsten even en toen bogen wij ons over het model, misschien niet op anderhalve meter, maar het leek erop.
“Dit miste ik vanmorgen zo”, zei ik. Ik prikte demonstratief met mijn wijsvinger in het model. Te hard, want ik prikte boven een uitsparing in de picknickbank en mijn vinger schoot door het papier. We lachten allebei. Een windvlaag blies haar haar in mijn gezicht. Het rook naar bloemenshampoo. Haar dochter speelde voor ons op haar mondharmonica en blies toen een bel spuug, die glinsterde in de zon. Zo vloog de middag voorbij. De wind blies onze papieren de struiken in, hoe we onze laptops ook draaiden, de zon scheen zo fel, dat we niet konden lezen wat er op onze schermen stond en ons gesprek waaierde alle kanten uit.

Later, op weg naar huis, belden we vanuit de auto nog even met elkaar. Ik geloof dat we nog geen afscheid wilden nemen. Haar dochter sliep nu op de achterbank, met de mondharmonica nog in haar vuist, zei zij. Er droop een sliertje speeksel uit.
“Zie het voor me” zei ik. “En wat heerlijk om zo echt te overleggen”.
“Moeten we vaker doen”, zei zij.

Daarna was er iets in het verkeer dat haar aandacht vroeg en ik moest plotseling hard remmen voor een file. Nou ja, een echte file was het eigenlijk niet, maar wel een behoorlijke sliert auto’s, die traag een stoet vrachtwagens passeerde. En terwijl ik nog wat gas terugnam, dacht ik aan mijn werkkamer thuis en ineens had ik zin om daar midden op de snelweg een flinke poos helemaal stil te staan.

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

Geef een reactie