Suikerspook

Ik bakte pannenkoeken.
‘Of de afzuigkap misschien aan mocht?’
‘Nee’ zei ik en ik liet een pannekoekje draaien in de lucht, ‘dat buldert zo.’
Nee, want ik houd niet van gebulder als ik kook. Ik wil het gas horen suizen, de boter spetteren en het beslag zacht sputteren en tussen de pannenkoeken door mag ik graag een paar druppels water in de hete pan loslaten, zodat je het hoort sissen, als die druppels wanhopig over het gietijzer dansen tot ze in het niets zijn opgelost. Dus trokken, terwijl ik bakte, de dampen door de gang, het trapgat in, waar het wasgoed hing en ’s avonds, toen ik bed stapte, rook het schone beddengoed naar spek- en kaaspannekoeken.

De volgende dag werd ik wakker met een hoofd vol pannenkoeken. Ik dacht aan Amsterdamse vrienden van mijn ouders, die in de zomer een paar kamers bewoonden van Groot Hoenlo, een kasteeltje niet zo ver van Olst. Het was er haveloos. De planken in de brug over de buitengracht rammelden, er stak onkruid door het grind en de treden van het trapje naar de voordeur waren gebarsten. Hoog in de gevel zat een klok zonder wijzers. Binnen, in de grote hal, was het koel en schemerig. Je hoorde altijd wel ergens water druppen. In de grote kamers rook het sterk naar de rieten matten op de vloer. Soms dreef er uit de verte een wolk zoete pijptabak voorbij.

Daar werden  elke zomer wel een paar keer pannenkoeken voor ons gebakken. Die aten we in de keuken, met uitzicht op de gracht. Op een keer zette ik de bus poedersuiker heel hard op tafel. Suiker dwarrelde in de zon.
‘Dat soort dingen moet je op een oud kasteel nooit doen’ zei mijn vader.
‘Waarom niet?’ vroeg ik.
‘Daar krijg je spoken van’ zei hij. ‘Kijk.’
Hij pakte de poedersuiker, zette de bus met een harde bonk op tafel en daarna wees hij naar de pluim poedersuiker, die boven uit de bus op wolkte.
‘Precies een spookje.’ zei hij.
Mijn vader bolde zijn wangen en blies. Het spookje zweefde omhoog, langs de lamp, in de richting van het plafond en bleef daar hangen.
‘Zie je wel’ zei mijn vader.

Aan dat spookje dacht ik, op die ochtend dat ik wakker werd in een bed dat naar pannenkoeken rook. Ik kleedde me aan, stapte op de fiets en reed snel naar Groot Hoenlo toe. Op de brug bleef ik staan en ik keek naar het kasteel. Het is opgeknapt. Er zitten apartementen in en alles glimt en blinkt. Het grint is aangeharkt, de gracht is schoon. De klok loopt op tijd en hier en daar staan bordjes dat het er verboden voor onbevoegden is. Maar dat suikerspook, dat zweeft er nog. Daar twijfel ik niet aan.

 

 

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

2 reacties

  1. Die zoete pijptabak, laat me denken, ja, dat kan niet anders, daar moet een, inmiddels overleden, schrijver van formaat verantwoordelijk voor gehouden worden. Die rookte daar in Hoenlo (op Hoenlo) zo zijn eigen spoken naar het plafond.
    dankjewel voor je verhaal.

  2. Je zit gelukkig in mijn RSS-feed, Marten! Heb weer genoten van je verhaal.

Geef een reactie