Scooter

Ik kwam uit de late film en liep naar huis. Aan het eind van de Keizerstraat flikkerden de gekleurde lichtjes van de kermis  en ik hoorde het gejoel van mensen die in de hoge zweefmolen hun laatste rondjes boven De Brink draaiden. En op de stoep voor de schouwburg trof ik een man die midden in de nacht zijn scooter stond te poetsen. Het was een dikke man en zijn scooter was roze met veel glinsterende spiegels en blinkend chroom. Naast de man, op de stoeprand, stond een klein flaconnetje met was.
Ik bleef staan en keek. De man poetste onverstoorbaar door. Zijn hand met het poetsdoekje volgde de remkabel, van de handgreep op het stuur in de richting van het wiel. De man hurkte, zijn vlezige hand gleed langs een paar spaken en wreef toen een sierstrip op het spatbord op.
Ik schraapte mijn keel.
De man keek me wat loensend aan.
“Wat doe je?” vroeg ik.
“Dat zie je toch”, zei hij, “ik poets mijn scooter.”
“Ik bedoel eigenlijk, waarom hier” antwoordde ik, “en waarom midden in de nacht”.
De man kwam moeizaam overeind en hing het doekje over een achteruitkijk spiegel.
Hij haalde zijn schouders op.
“Waarom niet?” zei hij. “Ik vind het hier gewoon fijn. De geluiden van de stad. De taxi’s die langs racen. Ik hoor de omroepberichten van het station aan de overkant. Dat de laatste  trein naar Zutphen vertraging heeft of zo. En even later holt er dan iemand keihard voorbij, die eigenlijk te laat is, maar dan toch zijn trein nog haalt en ondertussen poets ik maar door.”
Hij stak zijn duim in de lucht. Er hing een dikke wolk van boenwas om heen.
“Kijk”, zei hij. “Vroeger poetste ik mijn auto. Een vuurrode Alfa. Mijn duiveltje noemde ik hem. Plezier zonder eind. Elke week, elke millimeter, ieder stukje. En altijd midden in de nacht. En nu mijn scooter. Weet je dat de boenwas zo diep in mijn duim getrokken is, dat ik eigenlijk helemaal geen doekje meer nodig heb.”
Hij zette zijn duim op de tank van zijn scooter en begon daarmee razendsnel rondjes te draaien over de roze lak. De benzine klotste in de tank en alles aan zijn dikke lijf schudde en drilde. Zijn wangen flabberden heen en weer maar ik zag hoe de lak onder zijn duim een diepe glans kreeg. De lichtkrant van de schouwburg weerspiegelde er in.
“En die auto” vroeg ik. “Waar is die nou?”
“Weg” zei de man.
Hij keek naar zijn duim, alsof zijn auto tijdens al dat poetsen onder zijn duim in het niets was opgelost.
“Jammer?” vroeg ik.
Heel even zag ik teleurstelling in zijn blik, maar daarna haalde hij zijn schouders op.
“Ach” zei hij. “Het zal.”
Hij viste het doekje van de spiegel, bukte zich om het flaconnetje van de stoeprand te pakken, liet een drupje boenwas op het doekje vallen en daarna  begon hij weer te poetsen. Met een grimmige soort ijver  wreef hij de lak en het chroom verder en verder op en ik geloofde niet dat hij mij nog zag.

 

 

Doe net als 218 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

Geef een reactie