Veter

Op het strand bij Noordwijk haalde een snelwandelaar mij in. Het was een man van een jaar of 70. Hij droeg een pet, een trainingsjasje en een kort blauw sportbroekje, waaruit twee vuurrode blote benen staken en hij had felgele schoenen aan. Zijn gezicht had de verbeten trek van de man die koste wat het kost zijn doel wil bereiken. Ik keek hem na. Zijn armen gingen razendsnel heen en weer op het ritme van zijn tred. Zijn gele schoenen roffelden over het strand. Waar hij passeerde, stond alles verder stil.

Ik wandelde door. Noordwijk voorbij, waar het strand stiller werd. Ik keek naar de zon, die alweer in zee zakte, naar de kalme branding en naar een meeuw die zich liet meedrijven op de wind. Ik liep met een boog om een diepe geul en even later trof ik de snelwandelaar weer. Hij stond stil en stak zijn arm naar mij op, als een wielrenner die zijn ploegleider om een nieuw wiel vraagt.
“Wat is er aan de hand?” vroeg ik.
Hij wees naar zijn linkerschoen.
“Mijn veter”, zei hij onrustig. “Eerst ging hij los. En toen ik hem weer wilde strikken, is hij geknapt.”
En inderdaad, naast zijn schoen, in het natte zand lagen de twee rafelige eindjes van een gele veter.
“Dan knoopt u de twee stukken toch gewoon aan elkaar”, zei ik.
Hij schudde misprijzend zijn hoofd.
“Knopen”, zei hij. “Dat kan bij gewone mensen zoals u misschien, maar bij een snelwandelaar werkt dat niet. Het haalt de balans uit mijn tred. Binnen een kilometer lig ik op mijn neus.”
Daarna richtte hij zijn blik naar de horizon.
“En ik wil nog naar Den Helder”, zei hij zacht.
Ik keek naar zijn vuurrode benen. Zijn rechterbeen bewoog onrustig heen en weer, zette een paar kleine pasjes vooruit, alsof het alvast alleen verder wilde gaan.
“Callandsoog op zijn minst”, zei hij, “Bergen als het echt niet anders kan.”
`Toen draaide hij zijn gezicht met een ruk naar mij toe. Hij wees op mijn wandelschoen.
“Mag ik uw veter?” vroeg hij.
“En ik dan?” vroeg ik.
“Gebruik gewoon de twee stukken van mijn veter. Voor u is dat geen probleem.”
En voordat ik door had wat er gebeurde, hurkte hij en had hij in één snelle beweging de veter uit mijn schoen gehaald en vlocht hij met twee kleine klauwtjes mijn veter door zijn schoen. Hij hijgde er bij.
“Dank u wel”, zei hij, toen hij klaar was.
Hij kwam overeind, trappelde met zijn voeten, draaide met zijn schouders, bewoog zijn armen heen en weer en brieste.
“Nou, saluut”, zei hij nog en weg was hij.
Ik keek hoe hij zich snel van mij verwijderde, kleiner en kleiner werd, tot ik alleen nog maar twee gele schoenen zag, roffelend over het strand.

 

Doe net als 226 andere lezers en ontvang mijn verhalen in je mail.

Doorsturen of delen? Graag!

Blog in je mail? Stuur een mail naar martenheijs@gmail.com en ik zet je op mijn verzendlijst. Vroeger of later krijg je dan mijn blog in je mail. 

Klik op het spraakwolkje om reacties te lezen of te plaatsen. 

6 reacties

  1. In een veter schuilt het hele leven, treffend Marten! Nog veel mooie schetsen in 2016!

  2. Jij mag dan niet snel wandelen maar van een andere wandelaar, Snel van naam begreep ik dat je toch flinke afstand hebt gewandeld. Zeg maar zo, je hebt snelle en lange wandelaars, de een is met veter en de ander zonder 🙂

  3. Hahaha, weer zo eentje die denkt dat de hele wereld hem en hem alleen toekomt. Hoe is het mogelijk dat nou juist jij daar moet lopen?

Geef een reactie